Gert Dooreman wint Henry van de Velde Award

Gert Dooreman (c) foto Wouter Van Vooren
Gert Dooreman ZNOR (c) foto Wouter Van Vooren

Vanavond worden in Bozar de jaarlijkse Henry van de Velde Awards uitgereikt. De belangrijke prijs voor de hele loopbaan gaat naar Gert Dooreman. De Gentse illustrator en vormgever van vooral boeken, affiches en expo’s is ook volgens Tom Lanoyeeen van de belangwekkendste grafische vormgevers uit de recente geschiedenis van de Nederlanden‘. Dat de winnaar zelf er uitermate bescheiden bij blijft – hij overwoog zelfs de prijs aan zich te laten voorbijgaan – geeft zijn carrière en het winnen van deze award nog meer glans. Hij krijgt de erkenning eenvoudigweg omwille van zijn indrukwekkende oeuvre zelf. Voor de rest kunnen we het niet beter zeggen dan Tom Lanoye, die al vaak met hem samenwerkte en hem door en door kent. U leest zijn lofrede hieronder.

De knap opgezette expo met werk van alle winnaars van Henry van de Velde Awards en Labels loopt vanaf morgen tot 15 februari 2015 in Bozar. Daar ziet u ook het werk van Serax, dat de Award voor Bedrijf won en van Unfold, dat werd bedacht met de Award voor Jong talent. Daarnaast ook de winnaars van de OVAM Ecodesign Award PRO 2014  (Smappee en Oxyvase), de PMV/CultuurInvest-prijs (Piano voor Lithoss) en alle designers die een Henry van de Velde Label kregen. Toegang gratis.

 

Lofrede Tom Lanoye
Vorm, vent, prijs en praal

Waaraan herkent met de ware kunstenaar? Het antwoord is simpeler dan de meeste filosofen
suggereren. Men herkent de ware kunstenaar aan de hoeveelheid leerlingen en epigonen die
hij bezit. Met andere woorden: aan de sporen die hij niet alleen achterlaat dankzij zijn eigen
werk, maar ook dankzij het werk van anderen.
En hoe talrijker zijn die epigonen en leerlingen zijn, des te groter is de kunstenaar die zij
imiteren.

Gemeten met dat liniaal is Gert Dooreman een van de belangwekkendste grafische
vormgevers uit de recente geschiedenis van de Nederlanden. Die lof mag overdreven klinken,
zelfs ietwat plichtmatig in een beschouwing die hoort bij een klinkende bekroning als ‘de
Henry van de Velde Award voor een gehele loopbaan’, maar ik heb nog nooit iemand uit het
Nederlandstalige boekenvak of de dito grafiek ontmoet die mijn stelling weersprak.
Integendeel. Steeds meer ontmoet ik kenners die het woord ‘recente’ weglaten en die
Dooreman betitelen als een van de grootste vormgeeftalenten en -werkpaarden in ons
taalgebied tout court.

Ongetwijfeld hebben ze gelijk, maar ik ben onvoldoende onderlegd in de globale geschiedenis
van het grafische design om hun gefundeerd bij te kunnen treden. Ik ben daarentegen wel als
geen ander onderlegd in het particuliere ‘verhaal-binnen-het-verhaal’ dat Dooreman en ik nu
al meer dan dertig jaar samen beleven. Hij is de ontwerper van bijna al mijn boeken, hun
binnen- én buitenwerk, alsook van mijn affiches en strooibiljetten, mijn bedrijfslogo en mijn
naamkaartjes. Hij ontwierp zelfs de facturen van de NV LANOYE, het bedrijf waarvan ik
stichter en gedelegeerd bestuurder ben. Dat is nu eenmaal de doem en de rijkdom van onze
tijd: man en merk vallen steeds meer samen. Een mens ontkomt daar niet aan. Je kunt
hoogstens je noodlot een mooie vorm meegeven. Zelfs capitulatie hoeft niet wars te zijn van
esthetiek.

Dooreman voelde die gêne nooit zo. Hij maakte van zijn familienaam al een waarmerk nog
voordat anderen van zijn generatie er nog maar aan durfden te denken. Van bij aanvang vond
hij zichzelf een begrip. ‘Dooreman’, zonder dat overbodige ‘Gert’ erbij. Dat was geen
overmoed en dat was ook geen missie. Het was – zo heb ik dat toch steeds ervaren – een
simpele constatering van de jonge Dooreman. Hij was voor grootheid en perfectiedrang
geboren, punt.

Vervolgens zweette en leed hij onder de dwang om te voldoen aan zijn zelfgeschapen
verwachting. Hoge ambitie en vervolgens toch weer ouderwets afzien, verheven aspiraties en
volgens toch nog ambachtelijk lang zwoegen – deze schijnbare contradicties verklaren zijn
even hoogstaande als omvangrijke productie. Het is een koppige en vruchtbare kortsluiting
tussen eerzucht en labeur. Bij Dooreman ligt de lat altijd op de hoogste stand, en hij gaat er
zelden onderdoor.

Ik leerde hem kennen zoals het hoort. Eerst het werk, dan de vent. Zoals zovelen bleef ik na
mijn studies rondhangen in Gent, broedend op grootse artistieke plannen. We spreken nu van
de eerste helft van de jaren tachtig.

Gent leek creatief te exploderen. Het ‘Feestlokaal van Vooruit’, bedreigd met afbraak, werd
gered en gooide zijn deuren open als kunstencentrum. Vanaf dag één werd het een middelpunt
en de krachtcentrale van ‘the scene’. Ik zag er voor het eerst werk van Alain Platel en Arne
Sierens, alsook van Kamagurka en diens Vlaamse Primitieven. Vernieuwende theatermakers
als Eric De Volder en de mannen van Radeis kregen er hun vaste speelplek, de concertzaal
programmeerde de beste beginnende rockbands van het moment. De creatieve energie bleef
niet beperkt tot Vooruit. De happenings – zoals dat toen nog mocht heten – waren ook
daarbuiten niet te tellen. Een daarvan, De Verzameling, wilde multidisciplinair uitpakken,
door muziek, woord, performance en beeldende kunst te verbinden. Er werd zowaar zelfs
geëxperimenteerd met iets extravagants als ‘video’.

Het was, als mijn geheugen mij niet bedriegt, dankzij deze happening dat ik voor het eerst
werk van Dooreman bewust onder ogen kreeg, in het kartonnen verzamelmapje dat verkocht
zou worden tijdens de tentoonstelling. Alle deelnemers mochten zich in de map voorstellen
op één A4’tje. Ik had een wat knullige poging ondernomen om een gedicht van me hip te layouten,
met visuele parafernalia die ik had gejat uit de toentertijd populaire New Wavepopmuziek.
De map doornemend stuitte ik op een tekening waarvan de trefzekere en toch
zwierige lijn indruk maakte. Ik herkende de stijl van een paar affiches die me eerder ook al in
het straatbeeld waren opgevallen. Hier was iemand aan het werk met een onmiskenbare eigen
hand, die het beste van goede stripverhalen (zoals Corto Maltese van Hugo Pratt en
Inspecteur Canardo van Benoît Sokal) verbond met het beste van Duitse satirische
tekeningen uit het interbellum, zoals die uit het weekblad Simplicissimus.
Geschiedenis en scherts, traditie en satire… Deze tekenaar kende zijn klassieken, maar zette
ze met de nodige flair naar zijn hand. Hem moest en zou ik vragen voor mijn eerste, op stapel
staande ‘officiële’ publicatie. Tot dan had ik alleen uitgegeven in eigen beheer, waarbij ik
vooral had geleerd dat mijn talenten als vormgever schromelijk tekortschoten bij mijn dromen
van hoe een modern boek eruit moest zien.

Gezien mijn toenmalig vurige liefde voor strips en pop-visuals moest en zou ik mijn boek
laten voorzien van bijzondere, speciaal voor dat boek gemaakte illustraties, die bovendien een
geheel dienden te vormen met de cover. Het werd Dooremans eerste officiële boekcover en
zijn allereerste boekverzorging ever. In de loop der jaren zouden we nooit meer iets wijzigen
aan het ritueel van onze samenwerking. We gaan zitten om uitgebreid te praten of te
telefoneren over de inhoud en de titel van het boek. Uit die brainstorm komen de eerste ideeën
voor de vorm naar voren, waarmee Dooreman aan de slag gaat. Uit zijn eerste reeks
voorstellen kiezen we, na het afwegen van pro’s en contra’s, één enkele invalshoek, die hij
opnieuw uitwerkt in verschillende probeersels. Daaruit kiezen we opnieuw, enzovoort. Tot er
iets voorligt waarvan we allebei weten: hieraan klopt alles. Dit is wat we willen.
Dat eerste boekje heette Rozengeur en maneschijn. De ondertitel beloofde Helse kritieken, de
flaptekst beriep zich op het satirisch gehalte van deze kritieken. Vlammend vitriool jegens
kneuterigheid, zeemzoetheid en braafheid — jegens heel Vlaanderen kortom, en jegens zijn
literatuur in het bijzonder.

Hoe verbeeld je dat? We kwamen uit op een beeld dat, vele jaren later, ook de cover zou
sieren van Dimitri Verhulsts onvolprezen De helaasheid der dingen. Een Belgische
vensterbank met minstens één pot vrouwentongen.

Die ene pot planten was Dooreman echter niet genoeg. Ook iedere afdeling in het boek moest
een aparte vensterbankillustratie krijgen – een postuurtje, een asbak, een vaas, een kleine
buste die hij weliswaar de trekken meegaf van Lord Byron. (De eerste afdeling was een
bewerking van de eerste ‘Canto’ uit Byrons Don Juan.)

Dooreman trok er zelf met zijn fotoapparaat op uit om de Vaderlandse Vensterbank vast te
leggen in dozijnen foto’s. Daaruit koos hij de meest buitenissige, maar hij weigerde ze in
potlood na te tekenen, zoals ik nochtans had gehoopt. (Als ik één ding in de loop der jaren
tevergeefs heb verhoopt, is dat Dooreman weer meer tijd zou maken voor zijn misschien wel
grootste talent, naast vormgeven en gitaarspelen dan toch – tekenen.) Nee, tekeningen
volstonden niet voor zijn en mijn eerste boek. De techniek moest iets anders ambiëren, iets
onverwachts, iets virtuoos. Zo was en zo is Dooreman gebleven. Hij vernieuwt zichzelf, nog
voor hij goed en wel begonnen is.

Met kleefrasters en doordrukletters maakte hij kleine stillevens, die hem vier keer meer tijd
kostten dan wanneer hij ze gewoon had getekend. In een techniek die ik nog nooit had gezien,
en nooit meer ergens denk te zullen zien – dat soort rasters en kleefletters is nagenoeg
verdwenen, sinds de opkomst van de computer.

Na Rozengeur en maneschijn werkten we in Gent nog een aantal keer samen, maar onze
wegen begonnen om drie redenen uiteen te lopen. Om te beginnen zocht ik andere ontwerpers
op. Doelbewust maar zeker niet uit onvrede. Ook in het theater wilde ik blijven leren en
evolueren door samenwerkingen aan te gaan met, in dit geval, telkens andere regisseurs, van
wie ik telkens andere knepen en inzichten hoopte op te steken. Van Jo Dua tot Gerard-Jan
Rijnders, van Walter Tillemans tot Luk Perceval, van Ivo van Hove tot Guy Cassiers, met
mijn excuses aan wie hier onvermeld blijft.

In de boekvormgeving zocht ik tijdens die eerste jaren dezelfde afwisseling op. Ik was dol op
de vormgeving van de Rotterdamse groep Hard Werken (Gerard Hadders), alsook op het
design van Ron van Roon en Jan-Willem Stas, en niet te vergeten Dooremans stadgenoot Kris
Demey. Ik heb allesbehalve spijt van die ontrouw, ik leerde veel bij over vorm en
boekverzorging – maar uiteindelijk zou ik toch terug bij Dooreman belanden, en daarna nooit
meer artistiek vreemdgaan.

Een tweede reden waarom onze wegen een tijd uit elkaar liepen lag in de opkomst van de
computer, die de kennis van lettertypes en korpsgroottes opeens zozeer populariseerde dat
iedere leek het idee kreeg dat hij zijn teksten voortaan zelf wel kon lay-outen. Dat leidde
aanvankelijk tot visuele kakofonie en tot veel amateuristische lelijkheid, maar een kind kon
zien dat de digitale evolutie onvermijdelijk was. De mogelijkheden van deze nieuwe
technologie waren gewoon te groot. Je kon, op je scherm, ook ogenblikkelijk de resultaten
kunnen zien van om het even welke keuze: hoe ziet je tekst eruit in Garamond, in Courrier of
in Helvetica? Niet langer hoefde je te wachten op een tastbaar resultaat – de uitdraai die, op
een soort fotopapier, rolde uit de logge zetmachine, groter dan drie wasmachines naast elkaar.
Ze spuwde langzaam en letterlijk een rol uit met de breedte van één pagina, vaak meterslang.
Die rol, dat zag een kind, was ten dode opgeschreven. En de beul heette ‘computer’.
Niet iedereen deelde mijn toekomstvisioen. Voor sommigen klonk ze als een nachtmerrie. Ik
herinner me een gesprek met Dooreman die me –opgegroeid als hij was tussen loden letters
en drukpersen, en bekwaamd als hij zich had in heel andere, meer ambachtelijke technieken –
bij hoog en bij laag bezwoer dat hij juist níet zou omscholen. Omdat geen computerwerk het
ooit zou halen bij het handwerk van de vakman.

Voor het eerst twijfelde ik aan zijn oordeel. En omdat ik – de derde reden – in die periode ook
verhuisde, naar Antwerpen nog wel, verloren we elkaar uit het oog. Definitief, vreesde ik
toentertijd.

Het was Gent en het theater dat ons weer bijeenbracht. Of nee: de echte reden was dat
Dooreman, in die tussentijd van een aantal jaren, gezwicht was voor de beul genaamd
‘computer’. Hij had dan toch rechtstreeks op scherm leren ontwerpen. En zie: hij had zijn
ware instrument gevonden. Zijn echte biotoop, zijn palet, zijn meesterschap. Wellicht ook
omdat hij, dankzij de computer, nog meer directe controle had verworven over de uitvoering
van zijn ontwerpen.

De Blauwe Maandagcompagnie, onder leiding van regisseur Luk Perceval, zou Ten oorlog
spelen, een Shakespeare-bewerking van twaalf uur lang die ik had mogen schrijven. Weinigen
weten over dat megalomane project deze twee feiten. De titel was, ten eerste, geen vondst van
de beide bewerkers – Perceval en ikzelf – maar van toenmalig zakelijk leider en filosoof
Stefaan De Ruyck. Ten tweede, en belangrijker in dit verband, is dat Ten oorlog
oorspronkelijk twee affiches zou krijgen, iets waar ik op voorhand niet veel voor voelde. Die
twijfel groeide nog toen ik hoorde dat de ene affiche een manshoge foto in zwart-wit betrof,
met onderaan alleen een logootje. De andere zou een affiche worden met alleen maar letters,
om de in totaal drie delen en zes stukken te benoemen, plus de acteurs, de medewerkers, de
aanvangsuren, noem maar op… Ik kende de uitslag op voorhand. Dacht ik. De foto zou
winnen. Het beeld zou de taal verslaan, eens te meer. En dat beviel me voor geen meter.
Toen kwam ik de nieuwe werkvertrekken van Dooreman binnen en zag op zijn grote,
professionele computerscherm de beide affiches naar elkaar afgebeeld staan. Ik besefte direct:
die foto kan het mooi vergeten. Dooreman heeft het voor elkaar gekregen. Hij heeft van taal
een dusdanig krachtig beeld gemaakt, en van lettercombinaties een dermate sterk icoon, dat
zelfs een opvallende foto het er niet bij haalt.

Zijn ontwerp vertelde alles, in een oogopslag én bij nadere lezing. Het ging om oorlog, het
ging om taal, het ging om een onuitgegeven toneelproject en je mocht dit evenement zeker
niet missen. Je werd als het ware gerekruteerd door een affiche die herinnerde aan grote
krantenkoppen en straataffiches ten tijde van een echte oorlog.
En zo geschiedde. Ik bedoel: de affichefoto raakte in de vergetelheid, maar het letterontwerp
van Ten oorlog maakt furore én school. En ik zou van dan af alleen nog met Dooreman
samenwerken.

Ons meest uit de klauw gelopen project betrof een banier met de afmetingen van een half
voetbalveld, aan de voorkant van wat in de Antwerpse volksmond ‘de Boerentoren’ heet —
ooit de eerste wolkenkrabber op het Europese halfrond, ontworpen in art-deco-stijl, en samen
met de kathedraal dominant in de Antwerpse skyline.

In het kader van een literair evenement – Antwerpen was een jaar lang
Wereldboekenhoofdstad – liet ik onze Boerentoren zijn liefde betuigen aan onze kathedraal. A
Tale of two Towers, niet lang nadat in New York de Twin Towers waren neergehaald door
terroristen van Al Qaida.

Het gedicht waarmee onze Boerentoren zijn liefde bezong was vier strofes lang toen ik het
aan Dooreman doormailde. Hij repliceerde meteen: als ik dit allemaal op dat ene doek moet
zetten? Dan leest geen hond het. Zijn voorstel als vormgever, gericht aan de auteur, was
redelijk radicaal: wil je impact, Lanoye? Hak dan driekwart van je gedicht weg. Ja, neem
vrede met alleen die eerste strofe. De rest lezen de mensen wel in de krant of op de site van de
stad.

Geen haar op mijn hoofd dat eraan dacht om Dooremans raad in de wind te slaan. En daar ben
ik blij om tot de dag van vandaag. Natuurlijk had hij gelijk. Zelfs op die afmetingen kan tekst
alleen maar impact hebben wanneer hij niet alleen tekst is, maar tegelijk ook beeld.
Een icoon gemaakt van letters, een teken gemaakt van taal.

Pas toen het banier effectief ontrold werd, zag ik dat Dooremans ontwerp niet alleen intern
coherent was. Het bouwde voort op de architectuurlijnen van de toren zelf, om zodoende nog
meer impact te hebben op de toeschouwers – de ‘lezers’ – op de begane grond. Het lijnenspel
van Boerentoren speelde een subtiel spel met het lijnenspel van Dooremans tekstontwerp.
Zoals hij had gepland en had voorzien. Ik vraag me sinds die dag nog altijd af: wat zou er zijn
gebeurd als Dooreman ook nog eens een architect zou zijn geweest? Misschien moeten we
met zijn allen maar beginnen te geloven in reïncarnatie. Zodat Dooreman terug kan komen en
opnieuw beginnen. En zodat hij, als geniaal bouwmeester, voor een tweede keer deze Henry
van de Velde-prijs kan winnen.

Tom Lanoye

(Fragmenten uit deze tekst verschenen eerder in Lanoyes bijdrage aan Dooreman —2009,
Uitgeverij Lannoo nv, Tielt)

 

 


door